Essay voor een andere ouderenzorg

20 November 2020

Essay voor een andere ouderenzorg

OUDERENZORG 2020  

Van woonzorgcentrum naar woonzorgbuurt

 

Inleiding.

Wat zich de voorbije maanden tijdens de coronacrisis afspeelde in de Vlaamse woonzorgcentra (WZC) is onaanvaardbaar!

Wat tot gisteren ondenkbaar was, wordt nu in naam van gezondheid en veiligheid autoritair opgelegd. Bezoek van de familie wordt geschrapt, mensen worden opgesloten in hun kamer, zijn angstig, sterven alleen, worden onvoldoende verzorgd. Ondanks draconische maatregelen is er een grote oversterfte bij de bewoners van de woonzorgcentra. 

De coronacrisis heeft ons een spiegel voorgehouden en getoond hoe fout we bezig zijn met de opvang van onze kwetsbare ouderen. Zelfs hun veiligheid kunnen we in de woonzorgcentra niet garanderen. Bij de uitbraak van een virus als Corona, zijn alle risico’s om dat virus te verspreiden optimaal aanwezig: kwetsbare mensen die met vele anderen samen in een grootschalige residentiële voorziening verblijven, waar ook nog eens veel volk uit verschillende regio’s of coronabubbels in en uit lopen.

Ook de voorbije jaren werden WZC geconfronteerd met uitbraken van infectieziekten (salmonella), werd het groot aantal valincidenten aangekaart of ondervoeding of het gebrek aan mondhygiëne of de overconsumptie van psychofarmaca. Steeds reageerden de voorzieningen en de overheid (te) laat en onvoldoende preventief.

Het moet echt anders. We mogen ons, ook na deze crisis, niet beperken tot veiligheidsvoorschriften en maatregelen die het zelfbeschikkingsrecht verminderen zonder oog te hebben voor hun effect op het welzijn.

Het moet echt anders. We mogen ons na deze crisis zeker niet beperken tot nog meer veiligheidsvoorschriften en nog minder welzijn.

De ouderenzorg moet radicaal anders!

 

In dit essay tonen we aan dat het ook anders kan.

We beginnen met een foto van de ouderenzorg in 2020. Daarna werken we het alternatief uit en schetsen een aantal stappen, die nodig zijn om de ouderenzorg van morgen te realiseren.

 

1. FOTO VAN DE OUDERENZORG IN 2020.

De zorg voor ouderen wordt in Vlaanderen geregeld via het woonzorgdecreet.

 

1.1. Zo lang mogelijk thuis.

Zorgbehoevende ouderen verblijven vandaag gemiddeld 1,5 jaar in een woonzorgcentrum. Dat heeft alles te maken met het feit dat de overheid steeds meer inzet op zo lang mogelijk thuis wonen. Bij het vermaatschappelijken van de zorg (nieuwe zorgmodel sinds 2014) rekent men erop dat er meer zorg en opvang door het directe netwerk van de zorgvrager wordt opgenomen. De overheid gaat uit van het traditionele gezin en het bredere familieverband. Tot voor kort bleek dat in 50 procent van de gevallen de zorgbehoevende wordt bijgestaan door een inwonende mantelzorger. Binnen de groep ouderen neemt vooral het aantal alleenstaande 80-plussers toe. Zij waren ooit de mantelzorger van hun partner, maar zijn intussen weduwe of weduwnaar. Kinderen zwerven verder uit. Ze wonen steeds minder vaak in de buurt van hun ouders. Werken tot 67 jaar betekent bovendien dat de leeftijdsgroep die tot vandaag de meeste zorg opneemt - de sandwichgeneratie van 55-65-jarigen - minder tijd en ruimte heeft om kleinkinderen op te vangen en zorg te verlenen aan hun hoogbejaarde ouders.

In steden is de helft van de mensen alleenstaand, wat betekent dat ze geen beroep kunnen doen op een ‘natuurlijke’ mantelzorger. Eenzaamheid is dan ook één van de grootste kwalen bij het oudere deel van de bevolking.

 

1.2. Professionele thuiszorg.

De professionele ouderenzorg in Vlaanderen is gebaseerd op wat iemand niet meer kan.

Op basis van een meetinstrument (BELRAI) wordt bepaald op hoeveel uren zorg iemand recht heeft. Zelf toilet maken, zich wassen, koken, boodschappen doen, zich kunnen oriënteren in tijd en ruimte… hoe minder je nog zelf kan, hoe hoger het aantal punten, hoe meer uren zorg je verdient. Deze lijsten worden ingevuld door een maatschappelijk werker van de mutualiteit of de thuiszorgdienst.

Het is een momentopname. Je hoeft ook geen zorg op maat te verwachten, ook geen afstemming met de mogelijkheden van de mantelzorger. De thuiszorgdienst bepaalt wanneer er iemand langs komt en hoeveel uren ze kan presteren.

De situatie van thuiswonende zorgbehoevende ouderen tijdens de coronacrisis, is niet in beeld gekomen. Het aantal uren professionele thuiszorg werd in coronatijd in heel wat gevallen afgebouwd en dit terwijl familie of vrienden niet mochten langskomen. In het huidige zorgsysteem is er niemand die de situatie van de thuiswonende oudere opvolgt.

De Vlaamse regering verhoogt jaarlijks het aantal uren thuiszorg, maar die worden steeds vaker toegekend aan voorzieningen die gespecialiseerde zorg kunnen aanbieden zoals kraamzorg, psychiatrische thuiszorg… Die voorwaarden kunnen enkel vervuld worden door grotere organisaties. Kleinere spelers kunnen niet anders dan aansluiten bij grotere netwerken. Heel wat OCMW’s verkochten de voorbije jaren hun diensten thuiszorg aan grote vzw’s. Als tegenreactie richten grotere OCMW’s, samen met nabijgelegen gemeenten, verzelfstandigde zorgbedrijven op. Zorgbedrijven worden vandaag in de eerste plaats opgericht om het openbaar initiatief te behouden, zonder dat de gemeente extra middelen moet investeren. Zo wordt de gemeentewet omzeild, die bepaalt dat de gemeenten eventuele tekorten moeten bijpassen van OCMW-voorzieningen. Werknemers van deze zorgbedrijven hebben ook niet langer het statuut van ambtenaar.

Naast de thuiszorg, die je bijstaat bij de activiteiten van het dagelijkse leven (koken, poetsen, winkelen, je toilet maken) kan je ook beroep doen op een dienst voor  thuisverpleging.

Thuisverpleging wordt georganiseerd door het federale RIZIV. De huisarts maakt de verpleegnota, verpleegkundige zorg is gratis. Voor thuiszorg betaal je een inkomensgebonden bijdrage. Er is weinig of geen overleg tussen de thuisverzorging en de thuisverpleging.

 

1.3. Assistentiewoningen

In het woonzorgdecreet wordt ook gewezen op het belang van ‘beschut’ wonen in assistentiewoningen (de vroegere serviceflats). In het kader van de toenemende vergrijzing verlaagde de federale regering de BTW (12%) om de bouw van assistentiewoningen aan te moedigen. Vlaanderen van zijn kant moet de minimale voorwaarden definiëren om van een appartement een assistentiewoning te maken. Welke assistentie kan iemand in een assistentiewoning verwachten?

Het aantal assistentiewoningen boomt. Door de fiscale gunstmaatregel voor deze assistentiewoningen hebben private projectpromotoren zich op de bouw van assistentiewoningen gestort. Momenteel zijn er 27.000 serviceflats, dat is 50% meer dan 10 jaar geleden. De prijzen voor deze assistentiewoningen swingen de pan uit, de gemiddelde huurprijs voor een appartement met 1 slaapkamer € 809, 2 slaapkamers € 1.240. Jonge senioren tekenden massaal in op de formule om vandaag te investeren in een assistentiewoning met ‘gegarandeerde’ huuropbrengst, om dan later de ‘zorgwoning’ zelf te betrekken. Vandaag staan duizenden assistentiewoningen leeg. De huurprijs ligt veel te hoog. Eigenaars trachten de assistentiewoning nu te herbestemmen naar gewone appartementen, maar dan moeten ze de gunstige BTW-regeling van 12% laten vallen en de achterstallige BTW alsnog betalen.

Vlaanderen heeft de voorwaarden voor assistentie minimaal ingevuld. Mensen hebben de indruk zich met de koop van een assistentiewoning op een zorgtoekomst voor te bereiden, maar ze kopen een dure kat in een zak. Het enige zorgaspect dat in de assistentiewoning verplicht wordt is een personen-alarmsysteem, een woonassistent en overbruggingszorg in crisissituaties. De woonassistent wordt door de bewoner zelf betaald. Hij bezoekt je regelmatig en zorgt voor extra hulp zoals bezorgen van warme maaltijd, thuiszorg, poetshulp. Al deze diensten zijn extra te betalen. Zorgaanbieders (mutualiteiten, thuiszorgdiensten, OCMW’s) storten zich op deze nieuwe markt en willen maar al te graag ‘woonassistentie’ aanbieden. Als de bewoner van de assistentiewoning zorg nodig heeft, dan wordt de thuiszorg, poetshulp… van de eigen organisatie aangeboden. De assistentiewoningen worden bovendien vaak gebouwd op een woonzorgcampus in de nabijheid van een woonzorgcentrum, vaak ver weg van het centrum, zodat de bewoner veroordeeld is om op het terrein te verblijven.

 

1.4. De woonzorgcentra

Als een oudere hoog genoeg scoort op de zorgschaal, kan hij verhuizen naar het woonzorgcentrum.

Zorgbehoevende ouderen verblijven vandaag gemiddeld 1,5 jaar in een woonzorgcentrum. Het beleid zet immers in op zo lang mogelijk thuis wonen. Directies van voorzieningen, die ouderen opnemen met een lager zorgprofiel, worden hiervoor financieel gestraft. De mensen die vandaag in het WZC verblijven hebben veel meer zorg nodig (hulp bij opstaan, toilet maken, eten…) dan de bewoners van 10 jaar geleden. De personeelsomkadering is echter dezelfde gebleven. Gevolg: de kwaliteit van zorg neemt af, personeelsleden hebben te weinig tijd voor het psychisch welzijn van de bewoners.

In de thuissituatie wordt de oudere uitgedaagd om met hulp van de mantelzorger, de professionele thuiszorg, zo lang en zo veel mogelijk zelf te doen. Als de oudere moet verhuizen naar een woonzorgcentrum valt elke uitdaging weg. De oudere wordt niet meer uitgedaagd om eten te maken, het huisdier te verzorgen, het stof af te nemen… alles wordt voor hem gedaan. Het leven wordt gereduceerd tot wachten: wachten om verzorgd te worden, wachten op het eten, wachten op bezoek dat (misschien) komt, wachten op het einde.

De familie, partner in de zorg?

Eens de oudere opgenomen is in het WZC, wordt de mantelzorger radicaal ‘ontlast’ van alle zorg. Enkel bezoek op maat van het WZC kan nog. Ook al weet de familie, na al die jaren mantelzorg, wat best is voor vader of moeder, het is de voorziening die voortaan beslist wat best is. De directie in een grootschalig WZC kan niet vertrekken van de vragen van de individuele bewoner, maar moet uitgaan van de efficiënte werking van de organisatie. Bewoners en familie worden steeds weer geconfronteerd met het argument: het is onmogelijk om van het overwerkte personeel in deze tijd te eisen dat ook nog eens rekening wordt gehouden met alle individuele noden. Ook de veiligheid van het personeel wordt vaak als argument gebruikt om niet in te gaan op vragen van de bewoner of de familie. Hoe is het te verklaren dat, onmiddellijk na de uitbraak van de pandemie, het WZC voor de familie op slot gaat? Gedurende de hele coronaperiode wordt de familie afgeschilderd als gevaar. ‘We moeten corona buiten houden’ en dus komt de familie er niet in!

Medewerkers van de civiele bescherming, het Rode Kruis, het leger mogen wel in het rusthuis binnen, terwijl de familie, de geliefden geweerd worden.

Tijdens de eerste coronagolf werden honderden bewoners besmet, alvast niet als gevolg van het familiebezoek. Voor hen gingen de deuren op slot.

Ook vandaag nog wordt de familie gezien als de eerste bron van besmetting en dit ondanks aanbevelingen van de Vlaamse coronacommissie, de task force… Directeurs van WZC blijven onbegrijpelijke regeltjes en mensonwaardige situaties verantwoorden onder het mom van de veiligheid.

Onderstaande voorbeelden, die dateren van eind september 2020, illustreren dit pijnlijk.

*De voorbije nacht is mijn mama gestorven, alleen... niet aan corona.
Haar euthanasiewens werd toegekend, de datum stond al vast... ze wou sterven, zo niet verder leven, met zo veel pijn en verdriet.
De voorbije nacht is ze stilletjes alleen gestorven...
Alhoewel ze palliatief was mochten we nog steeds niet bij haar op de kamer. Ondanks onze smeekbeden.
Gisterennamiddag nog werd ze met de rolstoel, ineengezakt en met vreselijk veel pijn naar de cafetaria gebracht voor bezoek... onmenselijk.
We mochten haar deze nacht niet meer zien, zelfs haar kledij voor de begrafenisondernemer mogen we niet zelf uitkiezen... zo onmenselijk hard.
Rust zacht lieve mama.

*Deze avond mocht de kamer van mijn overleden mama leeggemaakt worden... na 18u, als alle mensen op hun kamer waren... Ik ben niet meegegaan...
Tot op het laatste werd ons de toegang tot haar kamer verboden... ik wil er nu ook niet meer naartoe.

 

1.5. Grootschalige zorgbedrijven.

Het woonzorgdecreet voorzag in de oprichting van zorgnetwerken. Om als woonzorgnetwerk erkend te worden, moeten minstens één dienst die gezinszorg en aanvullende thuiszorg verstrekt, één woonzorgcentrum, één groep van assistentiewoningen en één centrum voor kortverblijf samen werken. Het initiatief tot oprichting van een woonzorgnetwerk kan door één van de verplichte partners worden genomen. De bedoeling van deze woonzorgnetwerken was meer zorg op maat verlenen, een naadloze overgang van assistentiewoning naar WZC bijvoorbeeld. Daarnaast moesten woonzorgnetwerken zorgen voor efficiëntiewinsten. In de praktijk gebeurt vooral dat tweede.

De woonzorgnetwerken zorgen ervoor dat op het terrein steeds meer gewerkt wordt aan verzuilde woonzorgcampussen. Naast een woonzorgcentrum vind je er ook assistentiewoningen, kortopvang en dagopvang… Kortopvang en dagopvang is bedoeld om de mantelzorger te ondersteunen.

Het ontstaan van woonzorgnetwerken zorgde de voorbije 10 jaar voor fusies van ‘gelijkgezinde’ voorzieningen en diensten. Grote koepelvzw’s zoal Emmaüs of de Gasthuiszusters hebben heel wat woonzorgcampussen in hun portefeuille. Steeds meer OCMW’s brengen hun ouderenvoorzieningen onder in gemeentegrens overschrijdende zorgbedrijven.

Net als het bouwen van assistentiewoningen is ook de exploitatie van woonzorgcampussen een winstgevende bezigheid. Het aandeel van de commerciële rusthuiskoepels, zoals Armonea bijvoorbeeld, groeit. Deze commerciële bedrijven strekken zich uit over verschillende EU-landen en zijn beursgenoteerd.

Vaak presenteren de commerciële voorzieningen zich als wolven in schapenvacht. Naar de bewoner en de subsidiërende overheid presenteren ze zich als vzw. Die vzw huurt op zijn beurt van het commerciële bedrijf en betaalt tot 700 euro voor een kamer van 25 m2. 

De schaalvergroting zorgt ervoor dat de keuzes van de directie van het individuele WZC beperkt wordt. De eigen missie van de voorziening of van het plaatselijke OCMW verdwijnt. In de plaats komt de bedrijfsmatige aanpak aangestuurd door de overkoepelende organisatie: een vzw, een commercieel bedrijf, een zorgbedrijf.

Het gevolg is een bedrijfsvoering vooral gericht op efficiëntiewinsten. Bewoners en familie worden op geen enkele manier betrokken bij het beheer van de woonzorgvoorziening.

De raad van bestuur van de individuele voorziening blijft bestaan. Meestal bestaat deze uit ‘dorpsnotabelen’ die zich niet bezig houden met de zorg, maar vooral bezig zijn met de infrastructuur met als absolute doel een nieuwbouw realiseren.

Kwetsbare ouderen opvangen in grootschalige voorzieningen, op aparte woonzorgcampussen betekent dat ouderen hun waardigheid verliezen. Ze worden alleen nog beoordeeld op wat ze niet meer kunnen. Ze verliezen hun autonomie en zelfbeschikkingsrecht en worden voor hun laatste levensjaren weg gerukt uit hun vertrouwde buurt. Ook de veiligheid van de kwetsbare ouderen kan in deze voorzieningen niet gegarandeerd worden, dat werd de voorbije maanden pijnlijk duidelijk.

 

1.6. Besluit.

Het beeld van de ouderenzorg in Vlaanderen kleurt donkerrood. Onze zorg voor ouderen moet fundamenteel anders!

We moeten liever vandaag dan morgen ophouden met investeringen in grootschalige wooncampussen. Het alternatief? De zorg voor kwetsbare ouderen organiseren in kleinschalige zorgwoningen in eigen buurt. Zo wordt maatwerk mogelijk en voorkom je de radicale breuk tussen thuis en de voorziening. Een geleidelijke overgang van mantelzorg en thuiszorg naar dag- en nachtopvang in het zorghuis. Het aandeel van professionele zorg neemt toe, de zorg door de familie loopt gewoon verder binnen de zorgwoning.

Er is meer dan ooit een draagvlak voor buurtgerichte zorg. Grootschalige zorgbedrijven hebben geen toekomst. Immers… wie vandaag zestig is, wil zijn laatste levensfase niet op die manier. Dit doet geen afbreuk aan de inzet van directies, personeelsleden. Ze geven het beste van zichzelf binnen de grenzen van dit foute systeem. Hun harde werk zou veel meer voldoening geven binnen een buurtgerichte zorg.

Ook vandaag al wordt de beslissing om geliefden toe te vertrouwen aan de grootschalige woonzorgcentra steeds moeilijker en pijnlijker. Op dit moment staan 9000 rusthuisbedden leeg. Hét moment om te starten met de afbouw van de instellingszorg. Maar minister Beke engageert zich onder druk van Zorgnet/Icuro, de koepel van de WZC, om te blijven betalen voor de leegstaande bedden. Een factuur van liefst 122 miljoen! 

De machtige lobbygroepen binnen de zorg - de mutualiteiten en Zorgnet /Icuro - blokkeren de ombouw naar buurtgebonden zorg. De voorbije 20 jaar kregen ze de onvoorwaardelijke steun van de opeenvolgende CD&V-ministers. De kracht van de stilstand is pijnlijk! Begoede ouderen betalen zich ondertussen blauw voor minimale zorg in ‘zorgbedrijven’. Minder begoede ouderen vallen steeds meer uit de boot en vereenzamen in onaangepaste woningen, zonder de nodige zorg en ondersteuning.

 

2. NAAR EEN BUURTGERICHTE ZORG.

2.1. Het wijkgebonden dienstencentrum als kloppend hart voor de zorg

Wie zorg en ondersteuning nodig heeft bij de activiteiten van het dagelijkse leven zoals hulp bij het opstaan, wassen, eten maken, naar de winkel gaan… kan terecht in het wijkgebonden dienstencentrum. We bouwen verder op het model van de lokale dienstencentra, waar wijkbewoners terecht kunnen voor informatie, ontmoeting, ontspanningsactiviteiten… maar ook voor de eerste steun bij de activiteiten van het dagelijkse leven zoals een warme maaltijd, pedicure, onder begeleiding een bad nemen…. Vlaanderen erkent en financiert lokale dienstencentra. De lokale dienstencentra worden door de Vlaamse overheid echter stiefmoederlijk behandeld. Hun subsidiëring is ondermaats. Een erkend openbaar lokaal dienstencentrum krijgt in 2019 een subsidie-enveloppe van 32.741,42 euro. Ter vergelijking de kostprijs van één plaats in het woonzorgcentrum bedraagt gemiddeld 24.000 euro per jaar (cijfers2018onderzoekING https://www.ing.be/Assets/nuid/documents/714429_studie_design_ouderenzorg_NL_pages.pdf)

Momenteel telt Vlaanderen 262 lokale dienstencentra, opgericht en mede gefinancierd door de gemeenten.

De ouderenzorg van morgen vertrekt van een lokaal dienstencentrum in elke buurt. Aan dit lokaal dienstencentrum verbinden we ook een ADL-assistentiepost. Hier kunnen wijkbewoners met een (tijdelijke) zorgbehoefte 24-uur-op-24 terecht met een vraag naar steun. Een ADL-assistent helpt mensen bij de activiteiten van het dagelijkse leven zoals uit bed komen, naar het toilet gaan… Zo’n ADL-assistentiepost bestaat vandaag reeds voor de personen met een handicap die zelfstandig wonen in een sociale woonwijk. Ook in de woonzorgwijk in Wervik krijgt de zorgbehoevende ondersteuning van een ADL-dienst.

Het lokale dienstencentrum werkt nauw samen met het wijkgezondheidscentrum en/of de huisartsenpraktijken in de buurt. De kunstmatige scheiding tussen zorg en welzijn, die vandaag bestaat, komt de kwaliteit zeker niet ten goede.

Hierboven wezen we er reeds op dat men, bij vermaatschappelijken van zorg, rekent op zorg en opvang door het directe netwerk van de zorgvrager. Zeker in de steden, waar de helft van de mensen alleenstaand is, is er in veel gevallen geen mantelzorger in de buurt.

Het lokale dienstencentrum kan dit gebrek aan hulp en ondersteuning van de buurtbewoners gedeeltelijk overnemen en de draaischijf worden voor de organisatie van de vrijwillige zorg en hulpverlening in de buurt. Een alleenstaande is ziek, een oudere kan niet naar buiten wegens te barre weersomstandigheden, een alleenstaande moeder heeft een ziek kind en zoekt iemand om haar ander kind naar school te brengen… Als er geen ‘natuurlijke’ mantelzorger of vrijwilliger aanwezig is, kan het lokale dienstencentrum hiervoor iemand inschakelen, die zich opgaf als buurtvrijwilliger.

Zo’n lokale mantelzorgaanpak kan ondersteund worden door systemen van alternatieve munten. De vrijwilliger wordt dan vergoed voor zijn inzet en kan de verzamelde munten gebruiken als een tegoed, wanneer hij hulp nodig heeft, voor een klus in huis, het onderhoud van de tuin, maar ook voor aankopen in de buurtwinkel. Onder meer in Japan en in Londen bestaan verschillende voorbeelden van succesvolle systemen, waarbij vrijwillige zorghulp vergoed wordt via zo’n alternatieve munt. Ook in Gent en in Antwerpen experimenteert men met lokale munten. Dit versterkt en verankert de spontane initiatieven, die we tijdens de coronacrisis zagen ontstaan en die we moeten behouden: een belangrijke toename van vrijwillige hulp, een hechter gemeenschapsgevoel, meer sociale rechtvaardigheid…

Het lokale dienstencentrum wordt aangestuurd door het lokale bestuur. Dit centrum wordt niet de nieuwe supermarkt van welzijn en geluk, waar je alle diensten kan inkopen. Het lokale bestuur heeft wel de opdracht om alle diensten en voorzieningen in de buurt rond de tafel te brengen. Er worden afspraken gemaakt met alle partners: OCMW, een thuiszorgpartner, een dienst voor thuisverpleegkunde, de huisartsenpraktijken… maar ook met het verenigingsleven, samenlevingsopbouw, het sociaal restaurant... Centraal staat het welzijn van de bewoners uit de buurt. De werking is volledig op de klant uit de buurt toegespitst. De gemeente garandeert dat in de buurt van het dienstencentrum straten en voetpaden veilig en goed onderhouden worden en er rustbanken staan…

Elke vijf jaar maken alle partners onder regie van het lokaal bestuur een zorg- en welzijnsplan op. Er worden afspraken gemaakt welke partner welk aandeel van het plan opneemt en uitvoert. Zo kan bijvoorbeeld via een aanbesteding een bestaande dienst de thuiszorg op zich nemen in de wijk, kan een zorgpartner een aantal zorghuizen realiseren. De gemeente wordt op basis van de door alle partners goedgekeurde zorgplannen, door Vlaanderen gefinancierd.

Vaak wordt de regierol ven de gemeente door private partners in vraag gesteld. ‘De gemeente is op die manier regisseur en aanbieder’, is het argument. Dat argument geldt natuurlijk ook voor de mutualiteiten bijvoorbeeld, die in de Medicomut (RIZIV) de regels uittekent voor de terugbetaling van hulpmiddelen én diezelfde hulpmiddelen ook aanbiedt via de thuiszorgwinkels. Ook het initiatief voor de oprichting van zorgnetwerken voorzien in het woonzorgdecreet, wordt door één van de partners (één dienst die gezinszorg en aanvullende thuiszorg verstrekt, één woonzorgcentrum, één groep van assistentiewoningen en één centrum voor kortverblijf) genomen die dan ook én regisseur én aanbieder is.

Toenemende vergrijzing en eenzaamheid maken de uitdaging om kwalitatieve zorg voor iedereen toegankelijk te maken, zo groot dat concurrentie tussen verenigingen niet langer een argument kan zijn. Samenwerking is het sleutelwoord.

Als er bv. een actieve vereniging van OKRA in de buurt is, dan kan die vereniging gebruik maken van de lokalen van de dienstencentra of het huis van samenlevingsopbouw, de parochiezaal of het sociale restaurant… en daar activiteiten organiseren voor alle buurtbewoners. En wanneer er een actieve kern is van Samana, kunnen deze vrijwilligers zorgen voor het bezoeken van eenzame buurtbewoners en hen trachten te overtuigen om deel te nemen aan een activiteit van OKRA of het dienstencentrum. Vele kruisbestuivingen zijn mogelijk. Als je in buurt X een groot sociaal restaurant hebt, kan dit samenwerken met het lokaal dienstencentrum of het lokale zorghuis. Zo steun je een lokaal restaurant in plaats van bij de Sodexo’s te bestellen…

Elke buurt is anders, heeft andere partners die er actief zijn, heeft andere bewoners ook, vooral ouderen of vooral jongeren, veel of weinig allochtonen, veel of weinig kansarme mensen. Een dichtbevolkte wijk in een stad vraagt een totaal andere organisatie van zorg en welzijn, dan een deelgemeente in een landelijk gebied. Door de lokale verschillen en diversiteit zal elk samenwerkingsverband er dan ook anders uitzien.

Als een bewoner niet langer alleen thuis kan wonen en 24 uur op 24 zorg en toezicht nodig heeft, dan kan hij terecht in één van de zorghuizen uit de buurt. Hier wonen maximaal 15 mensen samen. Bij deze opvang vertrekt men van wat mensen nog wel kunnen. Bewoners leven er samen volgens het Tubbe model. Ouderen en familieleden zitten mee in de raad van bestuur, stellen mee het weekmenu op, beslissen welke animatie er die week komt en wie welke taken opneemt.

Zorghuis ‘Perrekes’ in Geel bewijst al meer dan 30 jaar dat het ook op die manier kan. Dementerende mensen helpen in de keuken, in de moestuin, kunnen hun huisdieren verder verzorgen, zingen samen in een koor. Perrekes is perfect geïntegreerd in de buurt, buurtbewoners zijn  betrokken, het plaatselijk koor oefent samen met de bewoners in de polyvalente zaal, kinderen uit de buurtschool gebruiken mee het crealokaal…

 

2.2.  Geen dossierbeheerder maar een trajectbegeleider garandeert zorg op maat.

Als je vandaag gespecialiseerde hulp nodig hebt, vb. een hulpmiddel, gespecialiseerde opvang voor dementerende mensen of opvang in de geestelijke gezondheidzorg, gehandicaptenzorg… word je van het kastje naar de muur gestuurd.

In de gehandicaptenzorg bijvoorbeeld kan je wel beroep doen op een ‘dossierbeheerder’, die je begeleidt bij het invullen van de vele online vragen nodig om een dossier te openen. Die dossierbeheerder verschuilt zich achter procedures, waar je als zorgvrager geen enkel zicht op hebt. De dossierbeheerder kan je ook geen enkel concreet antwoord geven op de vraag of je opvang krijgt en wanneer die opvang er dan wel zal zijn. Omdat er onvoldoende voorzieningen zijn, ontwikkelt de overheid allerlei procedures om mensen met de grootste zorgnood voorrang te geven. Een goede dossierbeheerder zal de zorgnood meer problematiseren om zo te zorgen dat het dossier van zijn klant bovenaan de stapel komt. Hij zal bovendien aanraden alvast een zorgvraag te stellen ook al is het nog niet dringend, voor het geval dat… Vooral voor personen met een handicap is de situatie totaal ontspoord.

Een moeder zegt haar werk op, omdat ze geen opvang vindt voor haar gehandicapte zoon, inmiddels 21 en afgestudeerd in het bijzonder onderwijs. Ze hoopt snel op een oplossing, zodat ze ook snel weer aan het werk kan. Haar dossier belandt plots onderaan de stapel, want niet meer prioritair. Immers, de gehandicapte zoon heeft toch opvang!!! Vandaag 5 jaar later staat de zoon nog steeds op de wachtlijst.

Zorggarantie moet de norm worden!

In elke (deel) gemeente is er een dienst Ondersteuningsplan, waar iemand die zorg nodig heeft terecht kan bij een trajectbegeleider. Die trajectbegeleider is geen dossierbeheerder, maar een gids die de zorgvrager doorheen het hulpverleningslandschap begeleidt en zorg garandeert. Samen met de trajectbegeleider maakt de zorgvrager een ondersteuningsplan op. In dit plan wordt gekeken wat de zorgvrager zelf kan en wat de draagkracht is van het eigen netwerk. Vervolgens wordt bekeken wat reguliere diensten als thuiszorg, poetshulp kunnen inbrengen en welke gespecialiseerde hulp nodig is. De trajectbegeleider doet maximaal beroep op de voorzieningen en het wijknetwerk van de plaats, waar de zorgvrager woont of wil wonen. Hiertoe werkt hij samen met het lokaal dienstencentrum.

Wanneer een deel van het informeel netwerk wegvalt, bijvoorbeeld door ziekte van de mantelzorger, zorgt de trajectbegeleider voor extra professionele ondersteuning: eventueel door een tijdelijke oplossing te zoeken, een vrijwilliger die inspringt, iemand uit de thuiszorg die zorgtaken overneemt, dagopvang of een tijdelijke opvang in het woonzorghuis. 

Wanneer het lokaal dienstencentrum signaleert dat het (even) moeilijker gaat met de betrokkene en er meer gespecialiseerde zorg nodig is, dan contacteert het centrum de trajectbegeleider, die het ondersteuningsplan aanpast en eventueel een (tijdelijke) opname regelt. Lokale hulpverleners kunnen ook beroep doen op de gespecialiseerde zorg, wanneer ze vragen hebben bij de ondersteuning van een persoon die in hun wijk woont. Zo kunnen ze bijvoorbeeld beroep doen op het centrum geestelijke gezondheidszorg.

Elke aanpassing van het ondersteuningsplan gebeurt in permanent overleg met de zorgvrager en met zijn omgeving. Behoeften veranderen doorheen de tijd. Dat betekent uiteraard ook dat het ondersteuningsplan een dynamisch plan is. De trajectbegeleider treedt in de eerste plaats op als een vertrouwenspersoon van de persoon met een gespecialiseerde zorgvraag, zodat deze niet meer van de ene website naar de andere moet surfen en ingewikkelde online formulieren moet invullen.

De trajectbegeleider beschikt over een budget om in noodsituaties extra zorg te organiseren.

 

Is dit systeem haalbaar en betaalbaar?

De ombouw van de ouderenzorg van gisteren naar de ouderenzorg van morgen is in de eerste plaats de keuze voor een maatschappijmodel, dat kiest voor de warme ondersteuning van mensen met een zorgnood. Politici na Wereldoorlog 1 hebben resoluut gekozen voor duurzame solidariteit via een systeem van sociale zekerheid. Moesten ze, zoals vandaag steeds weer gebeurt, vertrokken zijn van de vraag ‘ Is dit betaalbaar’, er zou nooit een sociale zekerheid gerealiseerd zijn. Vele studies tonen aan dat wijkgebonden zorg de zorg is van de 21ste eeuw. De zorg die gelijke toegang tot zorg kan garanderen en de sociale ongelijkheid ten aanzien van de dood kan verkleinen.

De huidige coronacrisis toont bovendien dat ,via lokale welzijns- en gezondheidsnetwerken, mensen beter bereikt worden om de coronamaatregelen uit te leggen en om de opsporing te doen van contacten van mensen, die positief zijn getest.

 

3. Reconversie van de oude naar de nieuwe zorg

Door efficiëntiewinsten en afbouw van het huidige systeem kunnen we met dezelfde middelen meer zorg en meer kwaliteit realiseren via de woonzorgwijken.

3.1. De eerste prioriteiten

Onmiddellijk stoppen met investeren in grootschalige voorzieningen en woonzorgcampussen. We werken aan een uitdoofscenario voor de huidige voorzieningen en zoeken een herbestemming voor de bestaande gebouwen. Leegstaande bedden verder financieren is onverantwoord en kortzichtig. Er worden nog steeds nieuwe voorzieningen geprogrammeerd met het oog op het verder toenemend aantal 80-plussers. De 80-plussers van morgen geven ondertussen in alle toonaarden aan hun laatste levensfase niet op die manier te zien. Bovendien is binnen 25 jaar deze babyboom-generatie uitgestorven en zal er een enorm overschot aan plaatsen in de WZC ontstaan. Het getuigt van een lange termijnvisie om vandaag reeds te werken aan een herbestemming van deze voorzieningen.

Binnen de ouderenzorg van morgen is geen plaats meer voor winstbejag. De subsidiëring van commerciële voorzieningen is uitdovend. Bij de uitbouw van de woonzorgwijken is geen plaats voor commerciële initiatieven.

 

3.2. Uitbouw van lokale dienstencentra

We starten met de uitbouw van een lokaal dienstencentrum in elke wijk en herbestemmen personeel en infrastructuur van de bestaande mutualiteitskantoren.

In mijn woonwijk in Deurne (Antwerpen) vind ik binnen een straal van 10 minuten wandelen zes verschillende mutualiteitskantoren. In die kantoren vind je op sommige dagen een bediende achter een loket, wiens hoofdbezigheid erin bestaat om ziektebriefjes te ontvangen of één of andere machtiging voor medicatie of een behandeling af te leveren. Voor een concrete vraag naar zorg of ondersteuning verwijst de loketbediende door naar het regionaal dienstencentrum of vraagt hij zijn klant om terug te komen op het moment dat de maatschappelijk werker aanwezig is. Voor het aanschaffen van een hulpmiddel verwijst hij door naar de thuiszorgwinkel. Het is toch onbegrijpelijk dat ik in tijden van internet en digitale platforms nog met briefjes naar de mutualiteit moet lopen om mijn ziektekosten terugbetaald te krijgen. De coronacrisis heeft aangetoond dat ook in de medische wereld alles plots meer digitaal kan. Voorschriften worden verzonden naar de patiënt via een e-health platform, de derdebetaler-regel is fors uitgebreid en er kunnen plots ook online consultaties.

Er is geen enkele maatschappelijke meerwaarde om vandaag zes ziekenfondskantoren open te houden binnen een straal van 10 minuten. Onze samenleving is niet meer verzuild en ondertussen superdivers. Hoe is de investering in zes aparte gebouwen, die alle zes maar tijdelijk open zijn, maar wel moeten verwarmd en onderhouden worden, te verantwoorden?

De infrastructuur en het personeel voor het open houden van al deze mutualiteitskantoren worden betaald door de ziekteverzekering en door het Vlaamse welzijnsdepartement, dus door onze belastingsmiddelen.

We heroriënteren deze infrastructuur en het bijhorende personeel naar een lokaal dienstencentrum in de buurt, zodat het mogelijk wordt om in elke buurt een lokaal dienstencentrum te openen. Een maatschappelijk werker, die vandaag mensen helpt via het regionaal dienstencentrum verbonden aan de mutualiteit, kan mensen beter helpen wanneer deze werkt vanuit een wijkgebonden netwerk of  als trajectbegeleider.

 

3.3. Meer thuiszorg met dezelfde middelen

 Wie spreekt over vermaatschappelijking van zorg en inclusief wonen, kijkt richting thuiszorg. Heel wat mensen met een zorgvraag kunnen maar zelfstandig wonen, als ze ondersteund worden door de thuiszorg die hen helpt bij de activiteiten van het dagelijkse leven. Vlaanderen investeert jaar na jaar meer in de thuiszorg, maar met hetzelfde aantal uren kan meer en betere zorg georganiseerd worden.

Een voorbeeld. De Rozenweg in Scheldewindeke is een straat met veel oudere bewoners die nood hebben aan ondersteuning aan huis. Aan Rozenweg nummer 10 stopt om 10.00 uur de auto van de ‘thuiszorg’ van de socialistische mutualiteit, om 10.30 u staat de auto van ‘familiehulp’ voor huisnummer 12 en een half uur later vinden we de auto van’ solidariteit van het gezin’ voor nummer 20. Even later stopt tenslotte de ‘thuiszorgwagen van het OCMW’ voor huisnummer 19.

De meeste thuiszorgdiensten organiseren de zorg op hun maat en niet op maat van de hulpbehoevende. Zij bepalen de zorgzwaarte en bepalen, ongeacht de aanwezige mantelzorg, wanneer ze zullen komen helpen. Dit is meestal in blokken van drie of vier uur, één of meerdere dagen per week. Wanneer de mantelzorger van een licht dementerende bejaarde vraagt om niet één dag vier uur, maar vier dagen één uur langs te gaan zodat er elke voormiddag iemand langs komt — de mantelzorger loopt elke dag in de vooravond langs na zijn werk — dan blijkt dat niet haalbaar. Extra verplaatsingskosten worden immers niet gesubsidieerd en met de toenemende verkeersdrukte duren de verplaatsingen ook langer.

Deze verzuilde organisatie van de thuiszorg biedt geen meerwaarde aan de thuiszorg, wel integendeel. Waarom niet één thuiszorgdienst per wijk erkennen?

Dit zou kunnen gaan via een openbare aanbesteding voor 5 jaar. De bestaande thuiszorgdiensten kunnen inschrijven voor deze opdracht. Die wijkgebonden thuiszorger hoeft zich niet noodzakelijk per wagen te verplaatsen, kan veel flexibeler inspelen op de zorgvraag en veel meer rekening houden met de mogelijkheden van de andere zorgpartners zoals de mantelzorger. De zorg rond de persoon wordt gecoördineerd door het lokaal dienstencentrum. De verzorgende kan er ook terecht voor steun en overleg voor bijvoorbeeld de aanpak van een cliënt met psychische problemen. De verzorgende is zo beter omringd voor het uitvoeren van een job die vaak onderschat wordt.

 

3.4. Meer mobiliteit met hetzelfde wagenpark

In een middelgrote stad vind je al gauw drie dagcentra, waar personen met een handicap terecht kunnen voor dagbesteding. Vaak vind je er ook een dagbestedingscentrum voor personen met een psychische problematiek en ook nog vijf dagcentra die verbonden zijn aan woonzorgcentra, waar zorgbehoevende ouderen gedurende de dag worden opgevangen.

Gemeenschappelijk aan deze drie vormen voor dagopvang is dat zij hun cliënten meestal met kleine busjes ‘s morgens ophalen en ’s avonds weer terugbrengen. ‘s Ochtends en ’s avonds kruisen de busjes elkaar in het drukke verkeer. Mensen op weg naar het dagcentrum zitten hierdoor soms onverantwoord lang in het busje. Na de ochtendrit staat het busje voor de rest van de dag voor het centrum te wachten tot het tijd is voor de avondrit. Wat een verspilling van overheidsmiddelen!

Ook hier leidt een buurtgebonden aanpak tot efficiëntiewinsten en een betere kwaliteit voor de cliënt. Waarom kan hetzelfde busje niet én de cliënten voor het dagcentrum voor personen met een handicap, én personen met een psychische problematiek én de ouderen uit eenzelfde buurt ophalen, zodat al deze mensen minder lang moeten wachten en er minder kilometers worden gereden? De uren dat het busje niet gebruikt wordt voor de dagcentra, kan het wel gebruikt worden om minder mobiele en eenzame mensen op te halen voor een maaltijd of activiteit in het dienstencentrum of om de mobiliteit van personen met een fysische handicap te faciliteren.

Meer betrokkenheid van mantelzorgers en buurtvrijwilligers ook in de woonzorghuizen, kan het professioneel personeel helpen bij een aantal taken en ook en vooral mee zorgen voor de huiselijke sfeer en het geestelijk welzijn van de bewoner.

Kruisbestuivingen met andere diensten in de buurt, sociale restaurant, scholen, …

 

4. Bouwstenen voor de reconversie naar buurtgebonden zorg.

Reeds begin deze eeuw In de Paarsgroene regering van Patrick Dewael (1999-2004) werden de bouwstenen voor de omslag naar de buurtgebonden zorg uitgewerkt.

4.1. Decreet lokaal sociaal beleid

Het is moeilijk om vanuit Vlaanderen in te schatten wat de welzijnsbehoefte is in een bepaalde gemeente. We zagen hiervoor reeds dat er een wereld van verschil is tussen de zorgbehoefte van een superdiverse stadswijk en van het landelijk gebied.

Het lokale bestuur kan het best inschatten hoe ze in de gemeente het lokaal sociaal beleid gestalte geeft.

We pleiten voor een gemeentelijke regie, maar voor een Vlaamse/federale financiering.

Het decreet lokaal sociaal beleid geeft de zorgregie aan de gemeenten en definieerde hoe het lokaal beleidsplan moest opgesteld worden.

De lokale besturen stellen op maat van hun gemeente en in samenspraak met alle actoren actief op het terrein, een lokaal sociaal beleidsplan op dat geldt voor 5 jaar ‘(één legislatuur). De gemeente ontvangt van Vlaanderen een financiële enveloppe om het goedgekeurde plan uit te voeren. In het plan staan ook duidelijke afspraken over welke partner welke zorg voor zijn rekening neemt.

 

4.2. Zorgregio-decreet

CD&V promoot het ontstaan van regionale netwerken die van onderuit groeien. Je kan immers geen mensen die behoren tot verschillende zuilen verplichten tot samenwerking, zo luidt het. Samenwerkingsverbanden over geestelijke gezondheid hebben een andere omschrijving dan samenwerkingsverbanden in de gehandicaptenzorg, die dan weer anders zijn dan de ziekenhuisnetwerken, de netwerken in de ouderenzorg…

Paarsgroen opteerde voor een meer transparant en klantvriendelijk beleid op basis van zorgregio’s. De zorgvrager en niet de zorgaanbieder bepaalt welke regio relevant is. Professor Van Hecke tekende het model uit, gebaseerd op de natuurlijke verplaatsing van mensen. Als ik op punt A woon, naar welke stad ga ik dan als ik naar een middelbare school, een ziekenhuis… moet. Na heel wat tegenstand en lange parlementaire debatten werd het zorgregio decreet in 2003 goedgekeurd. En werd er eindelijk gekozen voor een regionale en niet voor een categoriale aanpak.

     

4.3. Decreet eerstelijnszorg

In het eerstelijnsdecreet werden enerzijds regionale dienstencentra, anderzijds lokale dienstencentra erkend en gesubsidieerd. De regionale dienstencentra zijn verbonden aan de mutualiteiten en hun opdracht is vrij schimmig en voorbehouden voor de leden van die mutualiteit. De lokale dienstencentra zijn ingeplant in de wijken en de wissel op de toekomst. Omdat de bomen niet tot in de hemel groeien werd de administratie gevraagd om een besluit op te maken om de regionale dienstencentra om te bouwen en de subsidies te heroriënteren voor de uitbreiding van het aantal lokale dienstencentra.

 

4.4. Herstel van de verzuilde zorg.

Na de verkiezingen van 2004 kwam de bevoegdheid welzijn en gezondheid opnieuw in handen van de CD&V. De uitvoering van de goedgekeurde decreten uit de legislatuur 1999-2004 wordt stilgelegd. Nieuwe decreten zorgen voor het herstel van het oude regime.

Het nieuwe woonzorgdecreet.

In het voorjaar van 2009 stemt het parlement, op voorstel van CD&V-minister Jo Van Deurzen, het nieuwe woonzorgdecreet. Dat nieuwe Woonzorgdecreet kiest opnieuw voor een verzuilde en niet voor een wijk-gebonden aanpak.

In een eerste versie van het Woonzorgdecreet worden de lokale dienstencentra ei zo na afgeschaft. Door het verzet van de VVSG wordt de positie van de Lokale Dienstencentra ‘bevroren’.

De regionale dienstencentra en de diensten van maatschappelijk werk van het ziekenfonds worden versterkt en uitgebreid, en krijgen een sleutelrol bij de organisatie van de zorg voor een patiënt. Ze moeten het overleg rond de patiënt organiseren en worden hier ook voor vergoed. Ze krijgen ook de opdracht om vraag en aanbod van vrijwilligers op elkaar af te stemmen. En voor de subsidiëring die ze krijgen moeten ze ook informatie geven over hulpmiddelen en die ‘hulpmiddelen binnen het bereik’ van de gebruikers brengen. De mutualiteiten worden versterkt in hun regisseursrol en zijn nog meer regisseur en aanbieder.

Of de gebruiker, de kwetsbare oudere, hier beter van wordt is zeer de vraag. De toegangspoort tot de zorg wordt het ziekenfonds, waarbij de gebruiker is aangesloten. Sommige mutualiteiten zijn beter uitgebouwd dan andere. De vraag stelt zich of de zorg op maat niet zal ingevuld worden op maat van de diensten, die de mutualiteit heeft, dan wel op maat van wat de zorgbehoevende echt nodig heeft.

In het Woonzorgdecreet wordt tenslotte ook komaf gemaakt met de regierol van de lokale besturen. Het aloude argument dat de gemeente niet en regisseur én aanbieder kan zijn, wordt weer boven gehaald. Alsof er in een regio waar voor alles wachtlijsten bestaan, plaats zou zijn voor concurrentie, laat staan voor vrije keuze van de cliënt. Het is duidelijk dat de verzuild georganiseerde ouderenzorg haar belangen beter behartigd ziet door een bevriende minister dan door een samenwerking op het lokale niveau.

Een nieuw zorgregio-decreet

Eind 2008 wordt een nieuw zorgregio-decreet gestemd dat het oorspronkelijke decreet totaal ontmantelt. Wie wil kan gebruik maken van de zorgregio’s, maar je kan ook naast de wetenschappelijk omschreven regio’s samenwerkingsverbanden oprichten.

Zo voorziet het woonzorgdecreet in het oprichten van woonzorgnetwerken. Om als woonzorgnetwerk erkend te worden is niet de samenwerking binnen één regio belangrijk, wel moeten minstens één dienst die gezinszorg en aanvullende thuiszorg verstrekt, één woonzorgcentrum, één groep van assistentiewoningen en één centrum voor kortverblijf samen werken. Woonzorgnetwerken worden gevormd  tussen partners van dezelfde ‘familie’; het zorgbedrijf van een aantal gemeenten, de VZW Emmaüs, het commerciële Armonea… In sommige regio’s bestaan twee of drie woonzorgnetwerken die naast (of tegen?) elkaar werken. In andere regio’s ontstaan allicht geen woonzorgnetwerken.

Het woonzorgdecreet zorgt ervoor dat op het terrein steeds meer gewerkt wordt aan verzuilde woonzorgcampussen. Het ontstaan van ‘ouderencampussen’ bouwt zo verder op het model van grootschalige residentiële ouderenzorg dat op termijn onhaalbaar, onmenselijk en onbetaalbaar is.

Ode aan de kleinschaligheid.

In beleidsnota’s wordt steeds weer lippendienst bewezen aan kleinschaligheid. Eens per legislatuur wordt een eerste lijnconferentie georganiseerd, die steevast concludeert dat een wijk-gebonden aanpak de beste manier is om ook de ongelijkheid in de zorg weg te werken.

Nu en dan wordt zelf een project gelanceerd, dat moet bewijzen dat het de minister menens is om het anders te doen. Zo bewierookt minister Vandeurzen de aanpak van huis Perrekes in Geel, waar reeds meer dan 30 jaar dementerende ouderen worden opgevangen in drie woonhuizen in het dorp. De bewoners helpen bij het maken van eten, doen mee aankopen, werken in de tuin, verzorgen hun huisdier… De bewoners en hun familie zijn er erg gelukkig. En er zijn lange wachtlijsten voor een opname in Perrekes. Minister Vandeurzen belooft vergunningen voor het openen van een nieuw huis in de rij, maar trekt deze belofte in, meer zelfs, de middelen gaan naar een grootschalige hoogbouwvoorziening in dezelfde gemeente Geel.

Ministers lopen de vloer plat in het kleinschalige project van de Antwerpse huisvestingsmaatschappij De Ideale Woning: ‘Senioren Thuis’. Vijf alleenstaande ouderen (65+) met een geringe financiële draagkracht, een beperkt sociaal netwerk en een beginnende zorgbehoefte wonen er samen  in de buurt waaruit ze afkomstig zijn. Onlangs nog - in volle coronaperiode - bezocht minister Beke dit initiatief. ’Een mooi voorbeeld van hoe ouderenzorg anders en kleinschalig kan‘, zei hij.

Alleen het eerste huis werd geopend in 2014!

De vorige legislatuur probeerde onze Groen schepen Joost Filet een gelijkaardig initiatief te openen. Hij ontmoette alleen maar tegenkanting. ‘Het huis', het tweede dus zal waarschijnlijk geopend worden in 2021.

Creatieve initiatieven van onderuit worden steeds weer gedwarsboomd uit angst dat middelen, die nu naar de klassieke ouderenzorg gaan, zouden geheroriënteerd worden naar nieuwe initiatieven. (Dat geld is van ons).

 

   

5. Van zo lang mogelijk in eigen huis naar zo lang mogelijk in eigen buurt.

5.1. Een eigen huis als vierde pensioenpijler

Met de slogan ‘Zo lang mogelijk in eigen huis’ speelt de overheid in op de mentaliteit van de Belg, die geboren wordt met de baksteen in de maag. Een eigen huis is de betrachting van elke Vlaming. Vaak wordt het eigen huis ook gezien als een vierde pensioenpijler. ‘Je bent beter af als je met je te kleine pensioen geen huur moet betalen en in je afbetaalde eigen huisje kan oud worden’, klinkt het vaak uit de mond van beleidsmakers. Vandaag wonen twee op de drie 80+ers in de oude gezinswoning.

De realiteit is echter minder ‘romantisch’ dan op het eerste zicht lijkt. Ook in een eigen woning is wonen niet gratis. Elk huis vraagt regelmatig renovaties en investeringen. Uit de woonsurvey (grootschalig onderzoek over de kwaliteit van de woningen in Vlaanderen, laatste dateert van 2018) blijkt dat het comfort in de woning van ouderen minder groot is. Zestigplussers hebben minder vaak centrale verwarming of een douche. Belangrijker nog, oudere bewoners hebben minder vaak isolerend glas, dakisolatie, muur- en vloerisolatie. De energiefactuur van de oudere is bovendien heel wat hoger. Vele ouderen zijn de ganse dag thuis en de verwarming staat permanent hoog. Ouderen hebben niet meer de energie of de middelen om hun huis energiezuinig te maken.

Veel ouderen wonen bovendien in veel te grote huizen. Uit een onderzoek van de KULeuven en de hogeschool Hasselt blijkt dat in sommige wijken twee derde van de bewoonbare oppervlakte niet gebruikt wordt (bewoners raken nog moeilijk boven, oude kinderkamers staan leeg…).

Anderzijds is er vandaag een grote vraag naar betaalbare gezinswoningen. Vlaanderen heeft een verouderd woningenpark. Uit de omgevingsanalyse voor het klimaatbeleidsplan blijkt dat residentiële gebouwen verantwoordelijk zijn voor 76% van de CO2-uitstoot. Heel wat lokale besturen hebben met de Vlaamse overheid een burgemeesterconvenant ondertekend met ambitieuze klimaatdoelstellingen. Zo wil Gent 3500 energiezuinige renovaties per jaar realiseren.

Het beleid heeft er dan ook alle belang bij om af te stappen van het beleid dat ‘Zo lang mogelijk in eigen huis blijven wonen’ ondersteunt. Het beleid moet er op gericht zijn om ouderen aan te zetten niet in eigen huis te blijven wonen, maar naar een meer aangepaste woning in de buurt te verhuizen. Zo komen er meer betaalbare woningen op de markt voor jonge gezinnen. Jonge gezinnen kunnen deze verouderde huizen met steun van de overheid energiezuinig renoveren.

 

5.2. Zo lang mogelijk in eigen buurt!

Als aan ouderen gevraagd wordt hoe belangrijk het is om in de eigen buurt te blijven wonen, dan duidt 85 % dit aan als heel belangrijk. In die buurt wonen immers de mensen die ze kennen, zijn er de bekende winkels, café’s en diensten….

Steeds meer ouderen zijn trouwens vragende partij om kleiner en meer beschut te gaan wonen in hun buurt. In de jaren 90 investeerden heel wat OCMW’s in serviceflats voor oudere bewoners. Deze flats waren vaak verbonden met een lokaal dienstencentrum. Bewoners betaalden er een inkomensgebonden huur. Het succes van deze serviceflats was enorm en er waren lange wachtlijsten.

Vandaag bouwt men geen serviceflats meer. Ze zijn vervangen door assistentiewoningen, die deel uitmaken van een woonzorgnetwerk of die gebouwd worden door promotoren (zie hoger). Er zijn ook bij de OCMW’s/Zorgbedrijven geen inkomensgebonden huurprijzen meer van kracht. Huurprijzen van nieuwbouw assistentiewoningen (tussen 700 en 1.300 euro) zijn voor heel wat mensen onhaalbaar. De assistentiewoningen geraken niet verhuurd en ouderen blijven noodgedwongen in hun veel te grote huis wonen.

Het woonzorgbeleid investeert in maatregelen die ouderen ondersteunen, die verhuizen naar een meer aangepaste woning in de buurt.

 

5.3. Betaalbaar wonen voor ouderen.

Noch de vroegere serviceflats, noch de assistentiewoningen worden gesubsidieerd door Vlaanderen. Vlaanderen maakt wel middelen vrij voor sociale seniorenflats binnen de sociale woningbouw. Maar ook voor ouderen zijn er zeer lange wachtlijsten. Ouderen, die vier jaar op de wachtlijst staan, kunnen wel genieten van een huurpremie. Maar de voorwaarden verbonden aan die premie zijn vaak mensonwaardig. Zo moet je het eerste appartement dat je krijgt aangeboden nemen. Doe je dit niet dan verlies je de premie. Een voorbeeld: iemand die moeilijk te been is en een appartement zonder lift en met ligbad in plaats van douche weigert, verliest zijn premie.

Verder rijden op het huidige spoor, waar wonen voor ouderen wordt gerealiseerd via sociale seniorenflats en assistentiewoningen, is geen antwoord op de woonnood van steeds meer ouderen. Een nieuwbouwproject realiseren vraagt steeds meer tijd en wordt ook steeds duurder. Gronden worden schaarser en wegen steeds meer op de verkoop- of huurprijs.

Begoede ouderen kunnen terecht in een complex van assistentiewoningen, maar dat is vaak niet in hun vertrouwde buurt.

De kloof, die gaapt tussen de woonkwaliteit van de kleine groep ouderen die in een gesubsidieerde woonvorm terecht kan en de woonkwaliteit van de steeds groter wordende groep ouderen die in een onaangepaste woning woont, wordt steeds groter. Aan dit tempo en met de beperkte middelen zullen we er nooit in slagen om het recht op wonen voor de groter wordende groep ouderen te realiseren.

 

5.4. Van woonzorgcentra naar woonzorgbuurten.

Er zijn meer middelen nodig om aangepaste en betaalbare huisvesting in eigen buurt te realiseren. Vlaanderen hevelt de middelen én de bevoegdheid om het aangepast wonen voor ouderen te realiseren over naar de gemeente.

 De voorwaarden, die door de Vlaamse overheid worden opgelegd voor het bouwen, zijn niet alleen loodzwaar, maar ook op maat van nieuwbouw geschreven. In heel wat buurten, waar vandaag ouderen wonen, is er geen ruimte om nieuwbouw in te planten, of is dit veel te duur.

Het Vlaamse woonzorgdecreet, dat de zorg voor ouderen organiseert, creëerde de functie van woonassistent. Deze woonassistent organiseert de zorg voor ouderen, die in een assistentiewoning verblijven. Er wonen maar weinig zorgbehoevende bejaarden in een assistentiewoning. Het overgrote deel woont gewoon ergens in de wijk. De woonassistent hoort dan ook niet in een ‘groep assistentiewoningen’, maar wel in het lokaal dienstencentrum waar wonen en zorg elkaar ontmoeten.

Dat dit model werkt wordt reeds lang aangetoond in het West-Vlaamse Wervik. Onder impuls van het OCMW en met projectmiddelen van de Vlaamse regering in 2001 werd een woonzorgwijk uitgebouwd. Wanneer ouderen hun te grote huis willen verlaten, dan zoekt het OCMW naar een alternatief in de wijk. Het lokale bestuur koopt zelf oudere woningen op en richt ze in als seniorenwoning. Zijn de ouderen zorgbehoevend, dan kunnen ze een ADL-post (ADL = ondersteunen van mensen bij de activiteiten van het dagelijkse leven) opbellen met de zekerheid dat ze binnen de tien minuten hulp krijgen. De wijk is zo ingericht dat ouderen via veilige en comfortabele voetpaden naar winkels en diensten kunnen. Er staan rustbanken en in het lokaal dienstencentrum kunnen ouderen terecht voor een warme maaltijd of gewoon een babbel. De woonzorgwijk is een totaalproject, waar naast het OCMW, dat zorg aanbiedt, ook de gemeente zich engageert om aangepaste seniorenwoningen te voorzien en het openbare domein zo aan te passen dat ouderen er comfortabel en veilig kunnen vertoeven. Wervik bewijst dat het anders kan.

Vooral voor landelijke gebieden is het uitwerken van een woonbeleid voor ouderen van groot belang. Vaak wonen ouderen in een woning die veraf ligt van de centrale woonkern. Er is geen openbaar vervoer en mensen zijn aangewezen op automobiliteit. Eens zorgbehoevend leven deze ouderen erg geïsoleerd en vereenzamen ze. Het is voor deze landelijke gemeenten ook bijzonder moeilijk om zorg op maat te organiseren. De meerkost voor het bezorgen van maaltijden, het organiseren van thuiszorg en vrijwilligersopvang is groot en vaak onhaalbaar door de afstanden die moeten worden afgelegd. Zeker in deze gemeenten loont een beleid om aangepaste en beschutte woningen in de woonkern te realiseren.

 

5.5. Gemeenten steunen de burgerinitiatieven voor collectief wonen

Naast meer middelen moet er ook meer creativiteit zijn en moeten burgerinitiatieven van ouderen gesteund in plaats van tegengewerkt worden.

Hierboven wezen we reeds op het initiatief ‘Senioren Thuis’ van de sociale huisvestingsmaatschappij ‘De ideale woning’. Iedereen juicht het initiatief toe, maar op het terrein worden dergelijke initiatieven tegengewerkt en haalt men allerlei regeltjes boven om het die initiatieven moeilijk te maken.

Soms gaat het initiatief ook gewoon uit van burgers zelf. Ouderen, die beslissen om samen te gaan wonen in een oudere stadswoning, elk in een privékamer, maar met ook een aantal gemeenschappelijke ruimten. Op die manier drukken ze de woon- en energiekost en zijn ze minder eenzaam. Jonge senioren uit de babyboomgeneratie willen zelf hun toekomst in handen nemen. Ze besluiten samen te huizen en zien in elkaars nabijheid de verzekering van mantelzorg voor als ze meer hulp nodig hebben.

Soms  hebben ouderen de middelen om samen een collectieve woonvorm te realiseren en vragen ze de overheid de structurele voorwaarden om dit te kunnen realiseren. Initiatieven als De Living https://www.wonenindeliving.be bijvoorbeeld rekenen op de lokale overheid om gebouwen in erfpacht ter beschikking te stellen voor de realisering van hun samen-ouder-worden-project.

Soms huren ouderen samen een grote woning, gesteund door vzw’s als Abbeyfield-wonen. In Groot-Brittannië zijn er inmiddels honderden zogenaamde Abbeyfield-woningen, samenhuisinitiatieven van ouderen. Dit moet ook in Vlaanderen kunnen. https://www.abbeyfieldvlaanderen.be

Vandaag worden collectieve woonvormen niet gesubsidieerd, en de initiatiefnemer wordt door de ingewikkelde regelgeving zeker niet aangemoedigd. Grote gebouwen zijn vaak niet ingekleurd als woonzone, maar als zone voor openbaar nut bijvoorbeeld. Vaak verbieden gemeentelijke reglementen het opdelen van een grotere gezinswoning, om te vermijden dat gezinswoningen opbrengsthuizen of studentenkoten worden. Gemeenten willen ook geen aparte adressen geven voor mensen die samenhuizen. Wie van een uitkering leeft, verliest daardoor de uitkering voor alleenstaande. Renovatiepremies gelden enkel voor eengezinswoningen….

‘Mooie ideeën, maar idealistisch en dus onhaalbaar’, hoor je steeds weer. Welzijnsminister Vandeurzen antwoordde ooit op een parlementaire vraag dat, indien we een plek in een rusthuis willen voor alle 80+ers, we elke maand drie middelgrote nieuwe woonzorgcentra moeten openen! Dit is niet wenselijk, niet haalbaar, en niet betaalbaar. De problemen van morgen los je niet op met de remedies van gisteren én vragen wat meer idealisme en creativiteit. Het kan echt anders en beter voor de groter wordende groep ouderen.

 

  

Besluit

In deze coronatijd groeit het besef dat buurtgerichte woonzorg met dezelfde middelen meer en betere zorg kan garanderen. Het draagvlak voor buurtgebonden zorg groeit. Recent nog pleitte de thuiszorgorganisatie Imens voor een buurtgerichte aanpak van de thuiszorg, een betere coördinatie tussen thuisverzorgers en thuisverpleegkundigen. In deze coronaperiode valt heel wat personeel uit, wordt thuiszorg afgebouwd, komt de verpleegkundige minder vaak, haken mantelzorgers omwille van de coronamaatregelen af… maar niemand coördineert, niemand weet wat de toestand van de zorgbehoevende is. In het model van buurtgerichte zorg gebeurt deze coördinatie vanuit het lokaal dienstencentrum, waar ook steeds iemand bereikbaar is als het voor de alleenstaande niet meer lukt.

Ook Rie De Ridder, voormalig directeur van het RIZIV, schreef onlangs een boek ‘Goed ziek’ waarin hij een warm pleidooi houdt voor buurtzorg, de bundeling en financiering op het streekniveau en een verregaande integratie van welzijn en gezondheid. (uitgegeven in 2019 bij Van Halewijck).

Professor emeritus huisartsengeneeskunde Jan De Maeseneer, bezieler van de Gentse wijkgezondheidscentra, bewijst in talloze wetenschappelijke artikels dat de buurtgerichte zorg hét instrument is om de sociale kloof binnen de gezondheidszorg (de ongelijkheid voor de dood) te dichten.

Dit wordt  trouwens al jaren aangetoond in de wijkgezondheidscentra van Geneeskunde voor het volk.

Ook de Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten (VVSG) geeft al jaren aan dat de gemeenten/OCMW’s hun verantwoordelijkheid willen opnemen voor de uitbouw van buurtgebonden zorg.

In 2016 publiceerden een aantal OCMW’s (waaronder Gent, Genk, Zorgbedrijf Antwerpen, Kenniscentrum woonzorg Brussel) een charter voor buurtgebonden zorg. Het charter illustreert mooi wat we in dit essay willen aantonen.

‘Buurtgerichte Zorg is een toekomstmodel voor de organisatie van het ondersteunings-, hulp- en zorgaanbod in Vlaanderen, om zo de hulp en zorg voor iedereen bereikbaar, beschikbaar en betaalbaar te houden. Dit model biedt kansen om de kwaliteit van leven te verhogen en de kosten van de hulp- en zorgverlening te doen dalen. Het beoogt een samenhangende én buurtgerichte aanpak van wonen, zorg en welzijn.

Dit organisatiemodel vertrekt vanuit een krachtenbundeling binnen een lokaal netwerk, dat door neutrale gemandateerde buurtzorg-regisseurs wordt aangestuurd en ondersteund.

In een zorgzame buurt zijn de voorwaarden vervuld, opdat ouderen en zorgbehoevenden comfortabel in hun huis of vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. Het is een buurt waar jong en oud samen leven, waar bewoners elkaar kennen en helpen, waar zorgbehoevende personen en mantelzorgers ondersteuning krijgen en waar zorggarantie en zorgcontinuïteit geboden wordt.

Buurtgerichte Zorg wil de best mogelijke hulp en zorg bieden aan iedereen in de buurt: ouderen, personen met een handicap, mensen met psychische problemen, kwetsbare groepen. Daartoe richt het zich tot iedereen in de buurt.

Buurtgerichte Zorg is vooral een sociaal model dat:

  • het welzijn van alle buurtbewoners beoogt en ook de versterking van de sociale cohesie.
  • stimuleert de aanpassing van woningen en openbare ruimte, zodat mensen langer thuis kunnen blijven wonen.
  • bundelt alle krachten op lokaal vlak om de best mogelijke hulp en zorg te bieden.

Dit kan enkel mits een goede samenwerking tussen alle professionele actoren, samen met de informele zorgverleners: buren, vrijwilligers en mantelzorgers.

Elke buurt in Vlaanderen is anders - omvang, sfeer, bewoners, rijk of arm, aantal voorzieningen, enzovoort. Buurtgerichte Zorg ent zich op die lokale context. Het wordt de taak van de lokale buurtzorgregisseur om de samenwerking tussen alle partners te bevorderen, zodat alle zorgbehoevenden in de buurt de zorgen krijgen die ze nodig hebben. Dit houdt initiatieven in op vlak van detectie, toeleiding, aanbodontwikkeling, afstemming en samenwerking tussen alle actoren op het terrein, communicatie en informatie, ondersteuning van de informele zorgverstrekkers, ICT-ondersteuning, enzovoort.‘

 

‘Never waste a good crisis’ is een bekende uitspraak van Winston Churchill. De Britse staatsman gaf hiermee aan dat de Verenigde Naties haar bestaan te danken had aan een minder leuke periode, die aan de oprichting van het orgaan V.N. vooraf ging. Zonder de Tweede Wereldoorlog was het instituut er nooit geweest, aldus de Britse premier.

Laten we van deze coronacrisis de ‘goede crisis’ maken die het startschot betekent voor de ombouw naar de ouderenzorg voor morgen, de ombouw van woonzorgcentra naar woonzorgwijken. Alle bouwstenen liggen klaar, het draagvlak groeit. Hopelijk werken alle huidige actoren binnen de woonzorg mee aan dit hoopvol perspectief. ’De zorg voor de meest kwetsbaren onder ons hertekenen en die een plaats geven binnen de samenleving in plaats van aan de rand van diezelfde samenleving in anonieme grootschalige zorgcampussen’, dat is de inzet van de ouderenzorg 2020!

avatar_mieke_vogels.jpg

 

Mieke Vogels

5 november 2020

 

 

 

Klik hier voor een afdrukbare versie