Vleesch
12 September 2023
Frikadellen en worst, tot daar nog aan toe, maar vleesch, neen bedankt!
Mijn broer daarentegen wist een goed stuk vleesch te waarderen. Hij was van onder de oorlog en die gasten hadden geen kapsones. Ik was het verwende nest, uit Antwerpen, geboren in de schaduw van de kathedraal, waar mijn ouders een veilig onderkomen hadden gevonden.
Broer, gekoesterd door de sippe, bleef op de winning. Bij mam en haar spekpan. Het schijnt dat hij eens mocht kiezen wat er ‘s noenens op tafel zou komen. Biefstuk friet. Helaas pindakaas, geen geld voor de beenhouwer! Dus werd het spek met uiensaus. Dat lag al van ‘s ochtends uitgebakken in de pan. Zo arm waren wij.
Ik heb dat nooit beseft. Een boterham met spekvet en muizenstrontjes was mijn kostje.
Ik weet niet meer van wie ik het begrip biefstukkensocialisme heb. Was het van die rosse van de trotskisten, want die had Marcuse gelezen; of van die hippie en kwam het uit een pamflet van de Kabouters. “Allemaal communisten”, bromde onze pa. “Dat heeft dan een zwarte vader!”, lachte ons moeder. Niemand nam mij au-sérieux. Misschien Wannes van de Velde, die was ook Kabouter.
Zagen die Trollen dan niet dat de consumptiemaatschappij ons de dieperik in sleurde?!
Pas veel later begreep ik die Welvaartsstaat van de sossen. Het was goed bedoeld. Maar ze hadden niet nagedacht. Ik zei het tegen die van ons, een aap blijft een aap. Laat je hem los dan schijt hij alles onder. Terwijl ervoor gezorgd werd dat de werkmensch biefstuk friet op zijn telloor kreeg, ging het regenwoud naar de kloten, werd de vruchtbare polder van Linkeroever voor de havenuitbreiding onder het zand bedolven en kocht tante Leona een wasmachine en een televisie, ook al was ik daar vierkant tegen.
Het is bewezen dat intensieve veeteelt verantwoordelijk is voor een massieve CO²-uitstoot.
In mijn jeugd heb ik donkere vochtige stinkende stallen betreden. Als we het dorp binnenreden snoof ons moeder diep en zuchtte: “Goeie lucht! Varkensstallen begot!” Nochtans kon het bij ons aan de Suikerrui 22 ook ferm stinken, bij springtij. De varkensstal bij nonk Toine stinkt niet meer. Dat is nu een recreatieruimte. Vier bedjes!
Als er een dikbil geleverd werd, stond ik in de stal. Heel het dorp kwam kijken naar dat gouden kalf, met zijn wanhopige ogen in zijn houten krat. Ik vond kalfsfricassee echt geen feest, behalve de frikadellen, want dat was geen vlees, net zomin als de saus op de bloempatatten. Als er biggen geboren werden was ik er ook. Veilig achter de rug van nonk Jules, die met zijn vuistdikke stok de beer van mij afhield.
Die beesten van toen zijn opgesoupeerd en de familie rust in de schaduw van de kerktoren. Dat hebben ze verdiend. Nonk Toine was bijna negentig toen hij zijn labeur opgaf. Een hard leven, miljaardenondedju! Rijk is hij niet geworden. Gelukkig had hij zijn fruit. Dat was goud in dat ‘gemengde bedrijf’. Ze hadden wat beesten, de melk bracht zakgeld op. Ze teelden bieten en wat tarwe, netjes over de dorpen verspreid. Als ik niet kon meerijden dan fietste ik mij onnozel, om van het ene veld naar het andere te geraken. Elk stuk grond had een naam, maar dat sloot vergissingen niet uit. Overal hoge bomen en hagen, altijd schaduw. En nu liggen daar uitgestrekte landerijen, maïs zover het oog reikt, of patatten zoveel dat geen mens ze op krijgt. En saai, zo dodelijk saai. Zonder haag noch meikever. Mij zien ze er niet meer.
De mooie winningen van Pa en Mam, van Nonk Jules en nonk Toine zijn B&B’s geworden. “Schoon hoor”, zei mijn grote broer. Echte boerderijen zie je nu op TV. Lelijke koten van ‘landbouwspecialisten’ die zich boer noemen. Vol beesten die op de slacht wachten of dood vallen van verveling. Blij word ik daar niet van. Zo afzichtelijk lelijk.
Neen dat moet weg. Weg met de ruilverkaveling. Leve de gemengde bedrijven. Leve de bioboeren. Weg met de biefstuk! Richt coöperatieven op en breek de Boerenbond af. Tot op de grond! Het is een akelig gebouw.
Ach, dat vleesch. De erfzonde is het.
Frans Roggen